DE WET
Door de wetgever zijn meerdere belangen in de Wet opgenomen, die kunnen worden geschaad. De wetgever stelt daarbij wel, dat voordat ten aanzien van bepaalde diersoorten handelingen worden verricht, alles naar redelijkheid is gedaan om schade te voorkomen. Wanneer schade niet is te voorkomen door verjaging en het weren van diersoorten in relatie tot het belang wat geschaad wordt, dan kan het voorkomen dat dieren moeten worden weggenomen. Vaak gebeurt dit door afschot, omdat vangen en verplaatsen in veel gevallen ook het verplaatsen van het probleem is.
Hierbij wordt wel weer gekeken wat verantwoord is. Het onbeperkt doden van dieren zonder reden is dan ook niet toegestaan. Om dit goed te kunnen beoordelen en te verantwoorden wordt er gemonitord. Dit betekent dat jaarlijks wordt bekeken wat de ontwikkelingen van bepaalde dierpopulaties zijn.
Deze gegevens worden uitgewerkt in de Faunabeheerplannen.
Alle handelingen vinden plaats op basis van de door de faunabeheereenheid opgestelde en door G.S. goedgekeurde Faunabeheerplannen.
UITVOERING
Voor het verontrusten of doden van in het wild levende dieren is toestemming nodig van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of van de provincie. Dit gebeurt via jacht, vrijstellingen, ontheffingen en opdrachten. De inzet van deze maatregelen zijn in veel gevallen in de Faunabeheerplannen opgenomen.
JACHT
Het jachtrecht is gebonden aan het eigendomsrecht. Iemand die beschikt over het jachtrecht wordt jachthouder genoemd. Iedere grondeigenaar is in beginsel dus jachthouder op zijn eigen grond. De grondgebruiker kan het jachtrecht door verhuur aan een ander overdragen. Deze kan dan uitvoering geven aan dit jachtrecht. Jagen mag alleen in het jachtseizoen op de door de Minister in de Wet opgenomen vijf aangewezen wildsoorten. Wildsoorten mogen worden benut, waarbij jachthouders zorg dienen te dragen voor een balans tussen het voorkomen van schade aan met name landbouwgewassen en een gunstige staat van instandhouding van de wildsoorten. Wanneer er te veel van een wildsoort zijn dan moet de jachthouder reduceren om schade te voorkomen, wanneer er voldoende zijn kan deze oogsten voor zover de populatie dit toelaat. Wanneer er onvoldoende zijn wordt geen uitvoering gegeven aan jacht, maar worden er naar redelijkheid maatregelen genomen zodat de stand van de wildsoort weer hersteld.
VRIJSTELLING
Op basis van Artikel 3.13 van de Wet natuurbescherming kan de Minister diersoorten aanwijzen die in het gehele land belangrijke schade veroorzaken of aan kunnen richten. Deze lijst is onveranderd uit de Flora en faunawet overgenomen. Op dit moment zijn de Canadese gans, de houtduif, het konijn, de kauw, de vos en de zwarte kraai aangewezen als soorten die in het gehele land op basis van een door G.S. provinciaal goedgekeurd faunabeheerplan mogen worden gereguleerd ter voorkoming van schade. Uitvoering kan plaatsvinden door de grondgebruiker of een aander, in veel gevallen de jachthouder, op basis van een grondgebruikersverklaring. De lijst kan door het ministerie van Economische Zaken worden beperkt of uitgebreid.
Op basis van Artikel 3.13 Wet natuurbescherming kan de provincie diersoorten toevoegen die in de betreffende provincie schade kunnen veroorzaken aan bepaalde gewassen of faunasoorten. De Provinciale Staten leggen deze lijst vast in de provinciale verordening. Hierin staat ook onder welke voorwaarden handelingen kunnen worden uitgevoerd. Ook voor de provinciale vrijstelling geldt dat deze verder wordt uitgewerkt en dient plaats te vinden conform het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde Faunabeheerplan. De uitvoering kan plaatsvinden door de grondgebruiker of een ander, in veel gevallen de jachthouder, op basis van een grondgebruikersverklaring.
ONTHEFFING
De provincie kan ontheffing verlenen aan de Faunabeheereenheid voor het (ver)jagen van beschermde diersoorten. De FBE machtigt vervolgens de WBE en/of jacht (akte) houders. Ontheffingen worden aangevraagd voor diersoorten die structureel voor schade zorgen of waarvan de populatie beheerd moet worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor grauwe ganzen (vanwege de grote schade) en wilde zwijnen (om de populatie op een niveau te houden waarbij aantallen zijn afgestemd in relatie tot economische-, ecologische- en veiligheidsbelangen). Deze structurele ontheffingen worden gegeven op basis van een faunabeheerplan per diersoort met analyse van probleem en onderbouwing (zoals schadecijfers) voor de te nemen beheermaatregelen.
Ook grondgebruikers (eigenaren of pachters) kunnen bij dreigende schade een ontheffing aanvragen. Meestal verloopt dat via de jager en de lokale WBE.
Voor diersoorten waarvoor op voorhand geen ontheffing beschikbaar is, kunnen grondgebruikers een individuele ontheffing vragen. Er moet dan wel al schade zijn opgetreden of sprake zijn van dreigende belangrijke schade. Per provincie zijn er verschillen in procedures. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de Faunabeheereenheid in uw provincie. De gegevens kunt u vinden op de contactpagina van deze website
OPDRACHT
Gedeputeerde Staten kunnen (categoriën van) personen aanwijzen en opdracht geven om de stand van bepaalde diersoorten te beperken. Dit gebeurt normaal gesproken vanwege volksgezondheid of voorkoming van schade. De opdracht wordt bijvoorbeeld ingezet om aangereden wilde dieren uit hun lijden te verlossen of niet-inheemse diersoorten (exoten) te bestrijden.